Pijn en lijden, het lijkt nergens goed voor. Fout! Een trauma hier of daar maakt je vaak gelukkiger.
Ons brein vermijdt pijn het liefst, dat weten we al een tijdje. Anna Freud had het in 1937 al over het ‘Ich und die Abwehrmechanismen’; wetenschappelijk onderzoek heeft daarna herhaaldelijk bewezen dat we pijnprikkels en ongelukkige gevoelens inderdaad het liefst ontwijken. Pret en plezier, dát willen we – iets wat Anna Freuds wereldberoemde vader het ‘lustprincipe’ noemde. We willen nou eenmaal gelukkig zijn als mensen. Op dat vlak kan zelfs de meest stoffige psychoanalyticus de hand schudden met de meest hip bebrilde neurowetenschapper.
We helpen ons eigen geluk graag een handje, weten we ook. Met cursussen, workshops, retraites, therapie en wat al niet meer. En met ‘geluksboeken’, natuurlijk: elk jaar groeit de kolossale berg aan zelfhulplectuur weer een stukje dichter naar de hemel. Het zijn niet alleen goeroes en therapeuten die het geluk met hun pen proberen te vangen - ook wetenschappers branden hun vingers er graag aan. Dean Burnett, neurowetenschapper aan de Cardiff University in Engeland, bijvoorbeeld, zoekt in zijn nieuwe boek The Happy Brain – het langverwachte vervolg op de wereldwijde bestseller The Idiot Brain – naar de dingen waar ons brein blij van wordt.
Goede vrienden kunnen helpen, vertelt hij na talloze gesprekken met talloze experts. Sociale contacten zijn, zo blijkt maar weer eens, heel belangrijk. Een hobby. Een huisdier kan ook nuttig zijn, net als serotonine, gezonde darmen en werk dat je leuk vindt. Maar ook, zo ontdekte hij tijdens een gesprek met een steenrijke zakenman: tegenspoed. Een ongelukkige periode. Een trauma. De betreffende gesprekspartner en miljonair - Kevin Greene – kwam namelijk niet met een zilveren lepel in zijn mond ter wereld, maar leefde juist jarenlang in armoede. Hij sliep een tijd lang op straat, zelfs. Juist díe tijd is bepalend geweest voor zijn succes, claimt Greene.
***
Groei door tegenslag - het idee is al eeuwenoud. Niet zelden is het de moraal van het verhaal in sprookjes, mythes en religieuze verhalen. Of, in de Netflix-series van nu, bijvoorbeeld. Iemand komt moeilijkheden tegen, en maakt dankzij die moeilijkheden een groei door. Zo wordt de jongen een man, het meisje een vrouw, de naïeveling een wijze les rijker, en zijn ze ondanks alles de tegenslagen dankbaar. ‘Adversial growth’ wordt het ook wel genoemd; een positieve persoonlijke ontwikkeling die door een negatieve gebeurtenis of periode in gang wordt gezet.
‘Posttraumatische groei’ noemen de Amerikaanse psychologen Richard Tedeschi en Lawrence Calhoun het. Beide zijn verbonden aan de Universiteit van North Carolina. In 2004 schreven ze een paper waarin ditzelfde principe centraal staat. Het is niet alleen maar een idee, stellen ze: het komt inderdaad voor dat mensen na een heftige persoonlijke crisis er niet alleen weer bovenop komen, maar zelfs een groter niveau van geluk ervaren dan vóór de traumatische gebeurtenis. Ze waarderen het leven meer, nadien, hebben soms meer betekenisvolle relaties gekregen, een sterker besef van persoonlijke kracht, ze stellen andere prioriteiten en krijgen in sommige gevallen een sterker gevoel van zingeving of ‘spiritueel leven.’ Niet ondanks, maar dankzij de tegenspoed, dus. Wat de traumatische gebeurtenis precies is geweest, lijkt daarbij niet heel veel uit te maken. Het kan bij tal van indringende zaken gebeuren – bij het verlies van een dierbare, na het geconfronteerd worden met kanker, na een verkrachting, zelfs na het gegijzeld zijn. Mensen kúnnen erbovenop komen, en zich positief veranderd zien na een periode van verwerking en reflectie.
Tedeschi en Calhoun staan niet alleen. Als fundament voor hun model gebruikten ze het werk van tal van andere onderzoekers, die voornamelijk in de jaren ’90, vaak onder de vlag van ‘positieve psychologie’, onderzoek deden naar posttraumatische groei. Maar, er is meer onderzoek dat hetzelfde merkwaardige verband tussen voor- tegenspoed bevestigd. Mark Seery, professor psychologie aan de Universiteit van Buffalo in New York, bijvoorbeeld, vroeg in 2010 zo’n 2400 mensen tussen de 18 en 101 jaar naar hun tevredenheid over het leven. En, naar hoeveel tegenslagen ze al hadden moeten verwerken - uit maar liefst 37 pijnlijkheden mochten ze kiezen, waaronder het verlies van een dierbare, financiële moeilijkheden, geweld, enzovoort. Sommige mensen (iets minder dan tien procent) bleken tot dan toe gevrijwaard; één iemand meldde 71 afzonderlijke tegenslagen. Het gemiddelde aantal beproevingen was gelukkig een stuk lager (zeven). Seery ontdekte dat mensen die relatief veel levenscrises hadden ervaren minder gelukkiger waren dan mensen die minder tegenslagen hadden beleefd - logisch, zou je kunnen zeggen. Maar hij ontdekte óók dat mensen die een beperkt aantal crises hadden doorleefd beter af waren dan mensen die helemáál geen langere periodes van tegenspoed hadden meegemaakt. Ze ervoeren minder stress, waren gelukkiger en structureel minder onder de indruk van de problemen die op dat moment in hun leven speelden. Pijn en verdriet bevatten levenslessen en kunnen helpen om weerbaarder te worden, concludeerde Seery. Iets waar Kevin Greene het vast eens mee zou zijn.
***
Iemand die in Nederland veel onderzoek heeft gedaan naar trauma’s en traumaverwerking, is Miranda Olff. Ze is professor ‘Neurobiological Mechanisms of Prevention and Treatment in Trauma and Posttraumatic Stress Disorders’ aan de Universiteit van Amsterdam en vond in 2009 (in samenwerking met G.J. de Vries) dat ongeveer 80% van de Nederlandse bevolking weleens een traumatische ervaring heeft gehad. Ongeveer 7% houdt hier vervolgens een ‘posttraumatische stressstoornis’ (PTSS) aan over, wat neer komt op negen- tot honderdduizend volwassen Nederlanders die ooit met PTSS te maken hebben gehad. Het overkomt vrouwen twee keer zo vaak als mannen. Voor België is nog geen vergelijkbaar onderzoek uitgevoerd. Uit een andere studie naar de prevalentie van PTSS in verschillende Europese landen (uit 2014) blijkt dat 0,76% van de Vlaamse bevolking jaarlijks PTSS ontwikkelt. In Nederland is dit cijfer 3,3% (Kroatië scoorde het hoogst met 6,67%; Spanje het laagste met 0,56%).
Nederland staat met deze cijfers relatief hoog in de ranglijst als het gaat om Europese landen. In Zweden, Portugal en Frankrijk zijn vergelijkbare percentages gevonden, maar de meeste landen scoren lager.
‘Die percentages lijken inderdaad hoog’, vertelt professor Olff, ‘maar het is niet per se hoger dan bijvoorbeeld in de Verenigde Staten is gevonden. We zien daarnaast vaak hogere prevalenties in Westerse landen dan je zou verwachten in vergelijking met niet-Westerse landen.’ Dit heeft mogelijk te maken met onze hoge levensstandaard, legt ze uit, waardoor tegenslagen misschien eerder als traumatisch worden ervaren. ‘Daarnaast heerst er in het Westen minder een stigma op trauma’s en geestelijke gezondheid in het algemeen.’
Ook professor Olff ziet dat juist tegenslagen en trauma’s een katalysator kunnen zijn voor later geluk. Zo onderzocht ze samen met een team van psychologen of er sprake was van posttraumatische groei na ‘brief eclectic therapy’ – een kortlopende cognitieve therapie gericht op traumaverwerking – en ‘eye movement desentization therapy’ (EMDR) bij mensen met een posttraumatische stressstoornis. Het antwoord was bevestigend: bij beide vormen van therapie was er veelal sprake van posttraumatische groei. De proefpersonen rapporteerden ook deze keer meer ‘persoonlijke kracht’, zagen nieuwe mogelijkheden in hun leven, hadden sterkere sociale banden ontwikkeld en in algemene zin een sterkere waardering voor het leven gekregen. ‘Turning wounds into wisdom’, staat er boven de paper, dat dit jaar verscheen in Elsevier. Wonden die wijsheid worden. ‘Het is vaak een emotioneel leermoment in de therapie’, vertelt Olff.
***
Hoe het precies werkt, posttraumatische groei, blijkt een lastige vraag. Traumaverwerking is een ontzettend complexe zaak, en posttraumatische groei daarmee des te meer. Een trauma blijft een trauma, allereerst: een schadelijk gevolg van een indringende tegenslag. Iets negatiefs, dus. Wat er in een periode van herstel precies plaatsvindt is moeilijk in woorden en cijfers te vangen, en wanneer ‘negatief’ precies omslaat in ‘positief’ ook. Het proces kan jarenlang duren, en het verloop is daarnaast nauwelijks te voorspellen.
Tedeschi en Calhoun vergelijken een traumatische gebeurtenis met een aardbeving: het kan alles in de war schudden, ook, of zeker, de mentale leefwereld. Ideeën over wie je zelf bent en hoe de wereld in elkaar steekt komen op scherp te staan, of worden zelfs omvergeworpen. De onderzoekers speculeren dan ook dat er in ieder geval cognitief iets veranderd bij posttraumatische groei - dat oude ideeën over iemands persoonlijkheid en het leven in het algemeen worden losgelaten om plaats te maken voor nieuwe. Ideeën die bestendiger zijn, die als het ware ‘tegen een stootje kunnen’. Daarnaast denken ze dat er ook affectief, op gevoelsniveau, iets mee veranderd. Dat heftige gevoelens een plek krijgen, en het verwerkingsproces uiteindelijk positief wordt geëvalueerd. Een absolute voorwaarde hiervoor is ‘acceptance coping’: het accepteren van de dingen die gebeurd zijn, en niet meer veranderd kunnen worden.
Over wat er in ons brein gebeurt tijdens zo’n proces, bestaan ook nog veel vragen. Maar, helemaal in het duister tast de wetenschap al een poos niet meer. ‘Neuroimaging studies hebben vrij consistent laten zien dat drie gebieden in de hersenen een grote rol spelen bij PTSS’, vertelt Olff. ‘De amygdala, de hippocampus en de mediale prefrontale cortex. De amygdala heeft onvoldoende controle over de angst in het geval van een trauma, angst die bijvoorbeeld in de vorm van nachtmerries of flashbacks naar boven komt. De alarmbel van het brein blijft als het ware voortdurend afgaan en de stressreactie wordt niet onderdrukt.’ De hippocampus en de mediale prefrontale cortex blijken bij PTSS daarbij ook niet goed in staat de neurale onrust te verminderen. ‘Het signaal ‘je bent hier en nu’, ‘het is veilig’ komt niet goed door’, aldus Olff, ‘en die is cruciaal voor de uitdoving van de angst.’
Ook het hormoon en neurotransmitter oxytocine speelt een belangrijke rol. Het wordt niet voor niets wel het ‘liefdeshormoon genoemd’: het stofje zorgt er samen met bijvoorbeeld dopamine en vasopressine voor dat we verliefd worden, dat we ons open stellen voor anderen, en kunnen hechten. Dat we weer vertrouwen krijgen, als de stress al lang en breed voorbij is. Een veilige sociale omgeving is daarom heel belangrijk, zodat deze stofjes weer rijkelijk kunnen vloeien.
Hiernaast is ook bekend dat mensen met een posttraumatische stressstoornis een gevoeligere ‘hypothalamus-hypofyse-bijnier-as’, hebben. Na een stressvolle situatie laat de hypothalamus corticotropin-releasing hormone vrij (ook wel corcicotropine genoemd). Deze stof zorgt ervoor dat de bijnieren onder andere cortisol gaan produceren, waardoor niet alleen het stresssysteem ontregelt raakt, maar ook het immuunsysteem. Mensen met PTSS hebben daarmee een grotere kans om ziek te worden.
In brede zin is de verbinding tussen de amygdala, de hippocampus en de prefrontale gebieden dus niet optimaal in het geval van PTSS, legt Olff uit – ze werken afzonderlijk niet goed, maar ze werken daarnaast ook niet goed samen. Juist de verbinding tussen deze hersengebieden – de ‘connectiviteit’ - moet na de vorming van een trauma weer hersteld worden. ‘Bij effectieve therapie zien we dat de prefrontale cortex beter gaat functioneren en het angstcentrum minder reactief wordt’, aldus Olff. ‘Hierdoor verminderen de klachten, waardoor er ruimte komt voor groei.’
***
Posttraumatische groei is helaas niet voor iedereen weggelegd. Bekend is dat elk mens anders reageert op stress en er grote verschillen bestaan in veerkracht; daarnaast zijn er grenzen aan wat een mens nog aankan. ‘Groeien doe je alleen als de uitdagingen behapbaar zijn’, zegt professor Ruut Veenhoven. Hij heeft als socioloog en sociaal-psycholoog aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam jarenlang onderzoek gedaan naar geluk en tegenspoed en schreef er verschillende boeken en papers over. ‘Wat vervolgens te erg of te groot is, hangt van je eigen vermogens af. Er zijn mensen met een trauma die er natuurlijk niet gelukkiger van zijn
geworden.’
Iemands persoonlijkheid speelt een grote rol bij die kwestie, blijkt uit onderzoek. De vijf karaktertrekken die Costa en McCrae hebben onderscheiden - extraversie, neuroticisme, openheid voor nieuwe ervaringen, ordelijkheid en altruïsme – spelen elk een rol in de vraag of een trauma een trauma blijft, of niet. Neuroticisme, oftewel emotionele instabiliteit, blijkt geen bevorderlijke eigenschap te zijn, in tegenstelling tot extraversie. Mensen die hoog scoren op ‘openheid’ zetten daarnaast vaak cognitieve strategieën in, blijkt, waardoor ze een grotere kans maken op posttraumatische groei. Altruïstische mensen blijken eerder geneigd positieve veranderingen te zien na een traumatische gebeurtenis – dus, ook deze karaktertrek werkt positief, net als orderlijkheid. Mensen die hoog scoren op de laatste karaktertrek zijn meer opgeruimd en hebben vaak meer discipline, waardoor gestelde doelen vaker worden gehaald. Dat kan helpen, blijkt uit onderzoek van Tedeschi en Calhoun.
Ook de specifieke levensomstandigheden spelen een grote rol, zegt Veenhoven. Een gebroken nek is voor een wetenschapper waarschijnlijk minder erg dan voor iemand die stratenmaker is. Verlamd zijn is voor iemand met een platonische relatie misschien minder erg dan voor iemand met een bruisend seksleven – enzovoort.
Oude wonden kunnen daarnaast lang pijn blijven doen. ‘Er is veel onderzoek gedaan naar baanverlies, bijvoorbeeld’, zegt Veenhoven. ‘Als je je baan kwijtraakt, dan ben je vaak ongelukkiger. Een van de verrassende dingen die ik heb ontdekt is dat mensen die na een tijdje toch weer aan de slag komen vaak ook een beetje minder gelukkig blijven. Een verklaring hiervoor is ‘scarring’ – er zit als het ware een kras op je ziel, of op je zelfwaarde.’
Kortom, niet iedereen veert terug na een grote tegenslag. En ook professor Veenhoven ziet dat we als rijke Europeanen gevoeliger zijn geworden. ‘In een samenleving waar het erg veilig is en mensen gelukkiger zijn, worden mensen kleinzeriger’, aldus Veenhoven. ‘We zijn weliswaar gelukkiger dan vroeger, maar we klagen wel meer. Als je een mooi huis hebt, zie je ook eerder dat er een scheur in het behang zit.’
Gelukkig is geluk ook niet alles, volgens Dean Burnett. Sterker nog, je kunt maar beter niet al te vaak gelukkig zijn, concludeert hij in The Happy Brain. ‘Als je constant gelukkig bent’, schrijft hij, ‘waarom zou je dan nog iets willen doen?’
Dit artikel verscheen eerder in Psyche&Brein (5/2018)