Stress is een moordenaar. Wie te hard werkt, of zich te vaak te druk maakt over wat dan ook, die heeft een grotere kans op bijvoorbeeld een hartinfarct dan iemand die fluitend door het leven wandelt. Een ‘Type A persoonlijkheid’ wordt de eerste categorie wel genoemd: ambitieus, gehaast, perfectionistisch, prestatiegericht, ongeduldig, snel geïrriteerd, enzovoort. Het tweede soort, type B, is dat allemaal niet. Type B persoonlijkheden zijn meer ontspannen, hoeven niet altijd te winnen, en nemen de tijd voor dingen. Ze hebben minder snel een burn-out, blijkt uit onderzoek, en lijden over het algemeen minder aan stress gerelateerde klachten als een hoge bloeddruk.
De twee persoonlijkheidstypes staan in elk introductieboek over de psychologie, al waren de wetenschappers die de term introduceerden geen psychologen. Meyer Friedman en Ray. H. Rosenman waren beide cardioloog, en deelden in de jaren 50 een wachtkamer in het zonnige San Francisco. Het verhaal wil dat een stoffeerder met een scherpe blik de doctoren wees op het feit dat vooral de voorkant van hun zitstoelen in die wachtkamer versleten waren, en niet de achterkant. Alsof de mensen die de stoelen bezetten constant in een starthouding hadden gezeten, van de stoel af hurkten en er weer op gingen zitten, om daarna weer te gaan staan. Het versleten zitvlak verraadde misschien een veelzeggende onrust.
Stresskip sterft eerder
Jaren later, in 1974, brachten Friedman en Rosenman het boek ‘Type A Behavior and your Heart’ uit. De geneesheren hadden de voorzet van de stoffeerder uitgewerkt in een groot en langdurig onderzoek, waarin ze 3000 gezonde mannen tussen de 38 en 59 jaar hadden gevolgd. Mannen die ze vanaf het begin hadden onderverdeeld in ‘Type A’ persoonlijkheden, en ‘Type B’ persoonlijkheden, of ‘niet-type A’. Het onderscheid bleek in dit onderzoek een significante: 70 procent van de mannen die in de tussentijd waren gestorven, bleken een Type A persoonlijkheid te hebben. De boodschap was duidelijk: iemands persoonlijkheid beïnvloed zijn gezondheid.
Er kwam al snel kritiek op het onderzoek, zeker toen bekend werd dat eerder onderzoek van de beide heren werd bekostigd door partijen uit de tabaksindustrie. Speelden er geen andere belangen, was de vraag, en werd er niet teveel beweerd op basis van louter een alleen een samenhang tussen persoonlijkheid en sterfte? En het toch ook maar om één enkele studie? En hoe zat het met vrouwen? Hoe dan ook betekende het onderzoek een doorbraak, en wordt het werk gezien als essentieel voor het idee dat er een verband is tussen psychische en medische gezondheid. De ‘gezondheidspsychologie’ was geboren.
Genezen van kanker?
Binnen die gezondheidspsychologie is het verband tussen psychologische factoren en de fysieke gezondheid een van de centrale thema’s. Een vraag die zowel psychologen als medici al jaren bezighoudt, is of optimisme misschien goed is voor de gezondheid, of zelfs bij kan dragen aan medisch herstel. Het blijkt een gevoelige kwestie, die ook buiten het wetenschappelijk domein op behoorlijk wat meningen rekenen. De Nederlandse zangeres Desirée Maanders, bekend van het duo 2 Brothers on the 4th Floor, kreeg in de zomer van dit jaar bijvoorbeeld een storm van kritiek over haar heen toen ze in een krant stelde borstkanker te hebben verslagen door haar positivisme. ‘Als hoogleraar psychosomatiek ben ik mij zeer bewust van de interactie tussen psychische en lichamelijke gezondheid’, twitterde Judith Rosmalen van de Rijksuniversiteit Groningen bijvoorbeeld. ‘Maar hoe graag we ook zelf invloed willen hebben op wat ons overkomt: met positief denken genees je niet van kanker.’
Er bestaat geen wetenschapper die keihard het tegenovergestelde durft te beweren, waarschijnlijk. Toch levert een duik in het onderzoek rond dit thema al snel een zweem van tja, optimisme op – in met name Amerikaans onderzoek wordt een positieve relatie tussen optimisme en langer leven, ook bij ziekte, waarschijnlijk geacht. Dr. Laura Kubzansky, professor Social and Behavorial Sciences aan de Harvard T.H. Chan School of Public Health, concludeert na een uitvoerige meta-analyse, dat een optimistische mind-set inderdaad bijdraagt aan een lager risico op een hartaanval en/of een hersenbloeding, en een lagere kans op sterfte.
Vorig jaar kwamen onderzoekers van onder andere de Boston University School of Medicine naar buiten met het nieuws dat ze een optimistische kijk op het leven – net als Dr. Lubzansky - kunnen linken met een langere levensverwachting. Mannen en vrouwen met het hoogste niveau van optimisme hadden gemiddeld een langere levensverwachting, en hadden een van 50 tot 70% hogere kans om 85 te worden dan mensen die het minst optimistisch waren. Judith Moskowitz, professor aan de Northwestern University’s school of Medicine in Chicago, bestudeerde met een aantal collega’s de effecten van positieve emoties op mensen met aids, diabetes of andere chronische ziekten. Ook zij concludeerde in 2014: mensen met meer positieve emoties leven langer dan mensen zonder.
Voor het gegeven dat optimisme daadwerkelijk bijdraagt aan lichamelijk herstel is echter niet veel bewijs, zegt professor Adelita Ranchor, hoogleraar gezondheidspsychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. ‘Er zijn wel wat studies die een samenhang laten zien, maar het bewijs is niet sterk genoeg om te kunnen zeggen dat positieve psychologische factoren bijdragen aan lichamelijk herstel’, aldus Ranchor. ‘Als je kijkt naar de onderzoeken binnen dit onderwerp, dan zie je óf dat het gevonden bewijs heel zwak is, of dat studies methodologisch niet sterk genoeg zijn.’
Enkel psychische gezondheid
Ranchor deed zelf onderzoek naar onder andere de perceptie van controle bij chronische ziektes, en zag daarin wel betekenisvolle verbanden tussen een bepaalde levenshouding en de kwaliteit van leven die mensen ervaarden. Zo onderzocht ze een groep van 5000 ouderen, waarvan een deel een kankerdiagnose kreeg. ‘Mensen die na diagnose kanker een gevoel van controle blijven ervaren, die zijn in psychologisch opzicht beter af. Let wel: in psychologisch opzicht.’
Optimisme en een gevoel van controle over de afloop zijn dus gunstig voor de psychische gezondheid volgens Ranchor, ook al wordt dat optimisme en gevoel van regie soms ingehaald door de werkelijkheid. ‘Onrealitisch optimisme wordt dat wel genoemd, en dat kan natuurlijk leiden tot teleurstelling en frustratie. Maar, toch blijkt dat mensen met een zeker optimisme en gevoel van controle zich daarna toch ook wel weten aan te passen aan de werkelijkheid – juist omdat ze denken controle te hebben, en/of optimistisch zijn. Hoe ze dat precies blijven doen, en welke mechanismen daar onder zitten, dat weten we nog niet zo goed.’
Hoe dan ook gaan die mechanismen dus over psychisch welbevinden, en niet over lichamelijk herstel. Het lijkt erop dat de relatie tussen psychologische en fysieke gezondheid in negatieve zin momenteel makkelijker hard te maken is. Ranchor beaamt die gedachte voorzichtig. ‘Er zijn bijvoorbeeld aanwijzingen dat depressie van invloed is op sterfte. Eén van de mechanismen die daar een rol in speel is gezondheidsgedrag. Mensen houden zich niet goed houden aan bepaalde voorschriften, bijvoorbeeld, of nemen hun medicijnen niet in. Als je depressie in die zin als puur psychologische factor ziet, dan is het inderdaad zo dat het bewijs voor de negatieve kant van het verhaal sterker is.’
Placebo-effect
En tóch bestaat er een hele batterij aan onderzoeken die onomstotelijk bewijzen dat psychologische factoren wel een invloed hebben op het fysieke herstel. Het beruchte placebo-effect, waarbij ‘loze’ medicijnen toch werkzaam blijken, bestaat echt, en de wetenschap rondom het dit effect is nog altijd springlevend. Professor Andrea Evers bijvoorbeeld, werkzaam aan de Leiden University, kreeg vorig jaar de Stevinpremie voor haar onderzoek waarin ze herhaaldelijk heeft aangetoond dat de verwachtingen die iemand heeft over een bepaald medicijn, of behandeling, een grote invloed hebben op het uiteindelijke resultaat van de behandeling.
Een voorbeeld hiervan is een onderzoek naar mensen met een huidallergie, die naast hun medicijnen een milkshake kregen toegediend. Toen na een poosje alleen nog maar de milkshake werd ingenomen, bleek toch dat de allergische reactie verminderd in sterkte. Voor psoriasispatiënten bleken er via deze manier uiteindelijk een stuk minder medicijnen nodig te zijn. Als iemand positieve ervaringen heeft gehad met een behandeling, dan is de verwachting genoeg voor de hersenen om een ontstekingsremmende stof te produceren, concluderen onderzoekers. Evers drukt medici op het hart daarom in te zetten op een goede communicatie. Het vertrouwen tussen de arts en patiënt is volgens haar ontzettend belangrijk en als mensen daarbij niet in de behandeling geloven, dan werkt het placebo-effect de andere kant op: de kans op succes verkleint dan behoorlijk.
Het placebo-effect laat dus zien hoe groot het effect van verwachtingen en vertrouwen kan zijn. Aan de andere kant is het effect alleen verbonden aan een behandeling, en aan de relatie met een behandelaar. Als bewijs voor het idee dat optimisme bonafide is voor lichamelijk herstel, schiet het dus ook tekort.
Eigen inzichten
Het klinkt mooi, fantastisch zelfs: een positieve geest geneest. Misschien dat het daarom graag geloofd wordt, ook door wetenschappers zelf. ‘Hoe je tegenover deze kwestie staat, wat je zelf gelooft, beïnvloedt hoe je resultaten interpreteert’, zegt Ranchor, ‘hoewel onderzoekers die bias natuurlijk wel proberen te voorkomen. Er is bijvoorbeeld veel onderzoek naar persoonlijkheid en kanker gedaan, om te onderzoeken wel psychologische factoren hierin een rol zouden kunnen spelen. De ene had het over extraversie, de ander had het over optimisme. de ander had het over zelfwaardering, de ander had het weer ergens anders over. Wat het onderzoek naar de samenhang tussen positieve factoren heel moeilijk maakt, is dat veel onderzoekers daar hun eigen inzichten aan ophangen. Feitelijk het kan over heel verschillende psychologische factoren gaan. Is optimisme hetzelfde als geluk? Ik denk het niet.’
De wetenschap is dus nog onbeslist, als het gaat om de vraag of positivisme inderdaad kan helpen bij genezing. Gelukkig staat geloven vrij, en is het hoe dan ook ergens goed voor – het psychisch welzijn.
Dit artikel verscheen in Psyche&Brein, EOS Wetenschap special: Identiteit (2020)