Je kent ‘m vast. Hij woont nog bij zijn ouders, speelt games in zijn onopgeruimde zolderkamer, rookt wiet in een joggingbroek, drinkt in de kroeg zorgeloos bier met zijn vrienden en bindt zich aan niets of niemand – niet aan een baan, niet aan een woonplek, niet aan een vrouw en zeker niet aan een kind. Hij is ouder dan 25. Ouder dan 30. Ouder dan 40, soms. Hij is dus geen puber, en ook geen adolescent meer. Een volwassene ook zeker niet, dus wat is hij dan wel?
De Amerikaanse psychoanalyticus Dan Kiley publiceerde in 1983 The Peter Pan syndrome: een boek dat de slabakkende man treffend omschreef als een eeuwige Peter Pan. Iemand die niet ouder wordt, of lijkt te worden; iemand die ondanks zijn leeftijd geen verantwoordelijkheden op zich wil nemen en geen keuzes kan maken die hem in zijn beleving beperken.
Het ‘syndroom’ staat niet als stoornis in de DSM – de ‘bijbel’ van de psychiatrie. Maar het archetype ‘kind-man’ is overal te vinden, met name in films en series die dankbaar gebruikmaken van het cliché. De film Knocked Up (2007) bijvoorbeeld, gaat over een ambitieloze pothead die per ongeluk een knappe carrièrevrouw bezwangert. Een scenario dat niet heel waarschijnlijk lijkt, maar toch veel herkenning zal oogsten - bij vrouwen misschien nog het meest. De Nederlandse journaliste Astrid Theunissen bijvoorbeeld liep zo vaak tegen een dergelijke man aan dat ze uit frustratie het boek Slappe Zakken schreef, dat in 2010 verscheen. Haar biologische klok tikt en tokt, verzucht ze, terwijl haar mannelijke leeftijdgenoten maar niet opschieten. Tegelijkertijd zal ze weten dat tal van getrouwde vrouwen zich óók de haren uit het hoofd trekken – een ring om hun vinger maakt mannen nog niet volwassen, weten zij. Lallen en bier drinken doen ze nog steeds; het vuilnis op tijd wegbrengen iets minder.
Volwassen op zeven jaar
De archetypische nietsnut zal iedereen herkennen, maar is het nou ook echt zo dat mannen tegenwoordig steeds later volwassen worden? Volgens Gerrit Breeuwsma, ontwikkelingspsycholoog en universitair docent aan de Rijksuniversiteit van Groningen, geven ze zichzelf wel steeds langer de tijd. “De Amerikaanse psycholoog Jeffrey Arnett, die veel over dit thema gepubliceerd heeft, vraagt om de zoveel jaar aan jonge mannen en vrouwen op welke leeftijd ze denken volwassen te zijn. Vrouwen komen nu gemiddeld uit op 31 jaar. Mannen presteren het om te denken dat ze tot 42 jaar eigenlijk nog tot de jeugdfase behoren. Ze projecteren, inderdaad langer dan vrouwen, hun jeugdigheid op een leeftijd die honderd jaar geleden bespottelijk was geweest.”
De bevindingen van Arnett zijn voor een groot deel het resultaat van een ontwikkeling die al langer gaande is, meent Breeuwsma. Veel langer zelfs, en die veel heeft te maken met de ontwikkeling van ons begrip van de kindertijd. “Sinds de late middeleeuwen is de kindertijd als stadium steeds meer losgetrokken van de volwassenheid”, vertelt hij. “In het boek De ontdekking van het kind van Philippe Ariès bijvoorbeeld, lees je dat er tot in de middeleeuwen eigenlijk geen onderscheid werd gemaakt tussen kinderen en volwassenen. Er was wel de notie dat ze klein waren en hulpbehoevend, maar zodra ze ook maar enigszins op eigen benen konden staan – vanaf ongeveer het zevende levensjaar – dan werden ze opgenomen in het volwassen leven. Ze kregen taken. Jongens gingen werken, meisjes gingen als hulpje in dienst. Privileges die specifiek bij de kindertijd hoorden, waren er nauwelijks.” Door allerlei economische ontwikkelingen vanaf de Renaissance, met een versnelling in de 17de en 18de eeuw, werd de kindertijd steeds meer als een aparte periode beschouwd, vervolgt Breeuwsma. Een periode waarin de volwassen vinden dat kinderen opvoeding en onderwijs nodig hebben, en daarbij horen specifieke beperkingen, maar ook privileges.
Het leiden van Werther
Op het einde van de 18de eeuw speelden jongeren in de sociaaleconomische bovenklasse met de ideeën en indrukken uit een boek dat toen nog nergens mee te vergelijken viel: Das Leiden der junge Werther, van Johan Wolffgang van Goethe. De adolescentiefase was geboren. “Het boek vertelt het verhaal van de jongeman Werther, die door zijn emoties wordt overmand”, vertelt Breeuwsma. “Werther komt in een Sturm und Drang terecht, en dat is eigenlijk een psychisch model geworden voor hoe wij over adolescentie denken. Adolescenten begonnen sindsdien steeds meer een eigen cultuur te krijgen, een eigen manier van praten, een eigen mode – iets wat toen rechtstreeks werd opgepikt uit de romans van Goethe.”
In 1904 verscheen het boek Adolescence, van de Amerikaanse psycholoog Stanley Hall, waarin ook de notie van Sturm und Drang weer centraal staat – het idee van een onrijpe jongeling die worstelt met kolkende emoties en gedachten. “Hall ziet de adolescentie van 12 tot 24 jaar”, vertelt Breeuwsma. “Die fase was toen dus al best lang. Sindsdien bestaat de neiging dat proces van die kindertijd voortdurend te verlengen, wat wel ‘infantilisering’ wordt genoemd. Inmiddels zitten we in een stadium dat ook het klassieke idee van de adolescentie al niet meer echt opgaat voor veel jonge mensen. De overgang van adolescentie naar volwassenheid is echt enorm vervaagd. Ik vraag mijn studenten – derde of vierdejaars – aan het begin van een cursus altijd of ze al volwassen zijn, en er is dan bijna nooit iemand die ‘ja’ zegt. Ze mogen hun rijbewijs halen, ze hebben stemrecht en ze vallen onder het strafrecht, dus voor de maatschappelijke organisatie is de achttienjarige in heel veel opzichten volwassener geworden. Iemand van achttien jaar vindt dat zelf nooit. Sterker nog, de vierentwintigjarige vindt dat ook bijna nooit.”
Het antwoord op de vraag wat ‘volwassen zijn’ precies is, was vroeger ook eenvoudiger dan nu, lijkt het. Een volwassene was financieel onafhankelijk, had een huis, kinderen en een baan. Die criteria gelden niet meer, legt Breeuwsma uit. “Arnett, die ik eerder noemde, vroeg studenten naar de beste criteria voor volwassenheid. Zaken als seks hebben, een kind en een eigen huis staan heel erg laag op die lijst. Als hoogste werden genoemd: zelfstandig en autonoom zijn. Die autonomie kan tegenwoordig best een rol spelen terwijl je bijvoorbeeld nog bij je ouders woont.”
Overbodige mannen
Of ze zichzelf nou volwassen vinden of niet: twintigers wonen vandaag vaker thuis dan tien jaar geleden. In Nederland steeg dit percentage van 10 naar 18 procent en in België zelfs van 21 naar 35 procent. In beide gevallen gold, net als in de hele EU, dat mannen langer bij hun ouders blijven wonen dan vrouwen. In Kroatië woont zelfs 86 procent van de mannen tussen de 25 en 30 jaar nog bij de ouders!
Het onderwijs kent die verschillen ook: vrouwen krijgen vaker een hoger schooladvies dan mannen, blijkt al jaren uit onderzoek. Op de middelbare scholen doen vrouwen het steevast beter – in havo en vwo-klassen zijn vrouwen oververtegenwoordigd. Op de universiteiten doen vrouwen het niet alleen beter, ze studeren ook eerder af en halen vaker hun diploma dan mannen dat doen, in zowel Nederland als België. Vrouwen zorgen daarna voor hun eigen inkomen. Een man die hen voorziet van kleding of onderdak is overbodig.
Het is volgens De Amerikaanse socioloog Kay Hymowitz de belangrijkste reden waarom mannen steeds langzamer op gang komen. In haar boek Manning Up: How the Rise of Women Has Turned Men into Boys (2012) stelt ze dat de zelfredzaamheid van jonge vrouwen ontregelend werkt voor mannen, en hen lethargisch maakt. Mannen zouden niet meer weten wat ze moeten doen – de noodzaak om snel carrière te maken ontbreekt, nu vrouwen hun eigen boontjes wel doppen. Dus lanterfanten de mannen er nog even op los. Een voordeel daarbij is dat ze – anders dan vrouwen - geen rekening hoeven te houden met een biologische klok. De vruchtbaarheid van vrouwen daalt na hun 35ste – iets waar mannen geen last van hebben.
Verschillend brein
Er zijn ook bio-psychologische oorzaken te noemen voor het verschil in groeitempo tussen mannen en vrouwen. Jelle Jolles, hoogleraar neuropsychologie aan de Vrije Universiteit van Amsterdam, bracht onlangs het boek Leer je kind kennen uit, waarin hij inzoomt op het tienerbrein en de verschillende groeifases die het doorloopt. Hij stelt onder andere dat de hersenen van meisjes rond hun 22ste zijn gerijpt, en dat het bij het jongensbrein gemiddeld twee jaar langer duurt. Vorig jaar publiceerden wetenschappers aan de universiteit van Oxford een studie over verbindingen binnen het brein – structural brain connectivity – waaruit ook bleek dat het brein van vrouwen eerder volgroeid is, en er daarna eerder verbindingen afsterven dan bij mannen.
Er zijn inderdaad verschillen in het brein, beaamt Breeuwsma. Maar hij ziet die vooral als een effect van culturele en economische ontwikkelingen. “Het menselijk brein is natuurlijk niet in korte tijd heel erg veranderd. Het is niet voor niets dat de oprekking van de adolescentiefase in het Westen een enorme versnelling laat zien sinds de Tweede Wereldoorlog.”
Een zware puberteit
Griet Vandermassen, filosoof aan de Universiteit Gent, ziet nog een andere verklaring voor het verschil tussen mannen en vrouwen als het gaat om volwassenheid. Bij verschillende diersoorten – ook de menselijke – start de puberteit bij mannen later dan bij vrouwen, en dat is volgens Vandermassen niet zonder reden. “De kindertijd dient er evolutionair gezien voor om jongeren vaardigheden te laten ontwikkelen die ze later nodig zullen hebben voor succesvolle volwassenheid, en voor succesvolle voortplanting.”
De investering die mannen moeten doen om de uiteindelijke ‘strijd’ aan te gaan, zijn niet gering volgens Vandermassen. “In de meeste soorten is de ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken voor jongens heel kostbaar, veel kostbaarder dan bij meisjes. Jongens moeten bijvoorbeeld fysiek veel investeren in lengte, in het ontwikkelen van spieren en kracht. Daarnaast onderdrukken mannelijke hormonen het immuunsysteem. Al met al zijn de kosten die gepaard gaan met seksuele volwassenwording bij jongens groot. Je kunt daarom het best wachten totdat je ook gedragsmatig en psychologisch alle eigenschappen verworven hebt die je nodig hebt om die competitie aan te gaan. Dan heb je uiteindelijk de meeste kans op slagen.”
Wat er ook achter zit: feit is dat kinderen al op de basisschool zeggen – of weten – dat jongens zich anders gedragen dan meisjes. Breeuwsma: “Meisjes zeggen dan al: jongens zijn veel kinderachtiger, en doen maar wat. Het ‘speelse’ en ‘lanterfantende’ past iets meer bij het gedrag van jongens dan van meisjes, al spelen verwachtingen van ouders en leraren natuurlijk wel een rol.”
Condoom onder je kussen
Er is nóg verklaring voor de uitgestelde volwassenheid van mannen, die iets eenvoudiger is: we leven steeds langer. “In de 18de eeuw haalde de helft van alle kinderen zijn 16de verjaardag niet. Sindsdien is er veel veranderd, en dat heeft erg bijgedragen aan de infantilisering”, zegt Breeuwsma. “Daarnaast is er de opkomst van de vrije tijd, die na de Tweede Wereldoorlog enorm is gegroeid. Vrije tijd is het domein waar je mag doen wat je wilt, zonder al te veel verantwoordelijkheden kunt exploreren – en dat gebrek aan verantwoordelijkheden was nou juist zo kenmerkend voor de adolescentiefase. Alle oude psychische ontwikkelingsmodellen van de levensloop gaan ervan uit dat volwassenheid intreedt als je de verantwoordelijkheid moet nemen voor een eigen gezin, een eigen inkomen, enzovoort. Met het steeds belangrijker worden van het vrijetijdsdomein vallen die eisen weg, en wordt het juist heel erg belangrijk je te manifesteren op dat gebied. Daaronder zit de economische welvaart, die voor die ontwikkeling ruimte heeft gegeven. Zoals de Amerikaanse president Clinton al zei: ‘It’s the economy, stupid!’’
Meer vrijheid, dus, en meer welvaart – daarom is er nu zoveel te kiezen voor jongere generaties. “Vroeger was trouwen de enige manier om een eigen huis te hebben, geregeld seks te hebben, en noem maar op”, aldus Breeuwsma. “Nu legt je moeder bij wijze van spreken drie smaken condooms onder je kussen, en de volgende ochtend staat de jus d’ orange klaar. Dat maakt de keuze voor autonomie en zelfstandigheid uiteindelijk ingewikkelder, en een deel van de problematiek waar jongeren nu mee te maken hebben – depressie, burn-out … - hebben vaak een link met die verantwoordelijkheid en keuzestress.”
Misschien is dat uiteindelijke het grote probleem: de Peter Pannen van nu willen niet kiezen. Wie kiest, die verliest, en op de groezelige zolderkamer lijkt de echte wereld nog ver weg. Gelukkig duurt het leven, net als de adolescentie, óók steeds langer.
Dit artikel verscheen eerder in Psyche&Brein (3/2020)