Het is een flauw cliché, misschien, en tegelijkertijd een veel gedeelde opvatting: iemand die voor de studie psychologie kiest, zal vast zelf problemen hebben. Zo iemand heeft in zijn of haar gezin al het nodige meegemaakt, bijvoorbeeld, of is zelf in de war, is onzeker en zoekende, en die hoopt tijdens zijn of haar studie rust te vinden. Antwoorden en gereedschappen om zichzelf te herstellen, te redden, om daarna die wijsheid los te kunnen laten op andere mensen. Psychologen zijn zelf vaak kwetsbaar, of gewoon zelf een beetje gek, of ze zijn dat in ieder geval geweest.
Daar zit enige waarheid in, volgens de wetenschap. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat heel wat psychologen, therapeuten en psychiaters inderdaad voor hun studie en beroep kiezen omdat ze zelf een achtergrond hebben waarin de nodige problemen zijn geweest. Ze hebben tamelijk vaak ouders met psychische problemen, bijvoorbeeld, of met een verslaving. Een afwijzende moeder komt opvallend vaak voor onder de genoemde groep. Er is relatief vaak sprake van kindertrauma’s binnen deze categorie, vanwege fysiek of seksueel misbruik bijvoorbeeld, of door dood of ziekte van één van de ouders, of zelfs beide. Het is lang niet altijd zo, maar toch: psychologen en psychiaters zijn nogal eens ‘gewonde genezers’, die naast hun kennis ook ervaring meebrengen, als het gaat om psychische problematiek.
Carl Jung
Voorbeelden van deze ‘gewonde genezers’ zijn er dan ook genoeg. De beroemde psychiater Carl Jung werd na tientallen jaren werken in een psychiatrische kliniek zélf psychotisch. Ronald Laing, de controversiële Britse psychiater die geïnteresseerd was in schizofrenie en in de jaren 60 furore maakte met zijn boek ‘Het verdeelde zelf’, leed zelf aan zware depressies en alcoholisme, bekende hij tijdens een radio-interview op de BBC. De Nederlandse psychiater Menno Oosterhoff, die veel cliënten met angst- en dwangklachten behandelt, is sinds enkele jaren open over het feit dat hij zelf ook gebukt gaat onder een dwangstoornis. Marsha Linehan, een Amerikaanse professor die een succesvolle therapie ontwikkelde voor borderline patiënten, bekende in 2011 tijdens een toespraak in een psychiatrische kliniek dat ze eerder in de betreffende kliniek was geweest, toen ze zeventien was. Als patiënt. De borderline diagnose bestond toen nog niet, maar die had ze vast had gekregen, vertelde ze in haar toespraak. Waar ze nu op een podium stond, beukte ze ooit met haar hoofd tegen de muren van een isolatiecel, terwijl haar jonge armen bekrast waren en haar tienerbuik was bezaaid met brandwonden die ze zelf had gemaakt. Ze beloofde zichzelf: als het me ooit lukt hier uit te komen, dan zal ik anderen helpen hetzelfde te doen. Het lukte haar beide.
Meer empathie
In het verhaal van Linehan lijkt het erop dat het een voordeel kan zijn dat een therapeut zelf de nodige worstelingen heeft gehad. De wetenschap bevestigt die opvatting, weet de Vlaamse Myriam Van Gael, psychotherapeute en docente psychoanalytische psychotherapie. Ze schreef in het Tijdschrijf voor Psychotherapie tweemaal een artikel over de kwetsbaarheid van psychotherapeuten en de risico’s die kleven aan het beroep van psychologen en psychiaters, waarin ze het veelal internationale onderzoek samenvat. “Er is onderzoek dat laat zien dat kindertherapeuten die zelf als kind getraumatiseerd zijn, er beter in slagen om kinderen met ernstige moeilijkheden aan het spreken te krijgen, bijvoorbeeld. Dat wil nog niet zeggen dat hun therapieën effectiever zijn, overigens. Ook is er onderzoek dat toont dat therapeuten die zelf een traumatische voorgeschiedenis hebben, door cliënten in de beginstadia van de therapie als meer empathisch worden ervaren”, stelt ze. Wel moeten er een aantal voorwaarden vervuld zijn om een gewonde genezer tot een meer effectieve therapeut te maken. “Sterk getraumatiseerde therapeuten hebben, gemiddeld genomen, meer moeilijkheden met het stellen van gepaste grenzen”, aldus Van Gael. “Ze blijken kwetsbaarder voor grensoverschrijdingen en ervaren vaker ernstige moeilijkheden in de relatie met getraumatiseerde cliënten. Ze kunnen ook te sterk reageren vanuit eigen conflicten, wanneer die getriggerd worden. Maar, op vlak van empathie, invoelen en dergelijke meer, zijn er zeker veel voordelen uit te halen.”
Depressie en zelfdoding
Er zijn ook gevaren van eigen kwetsbaarheden voor de therapeut zelf. Van Gael schreef in 1998 voor het eerst over dit onderwerp, en stuitte toen op sprekende cijfers. Ze noemt onder andere een onderzoek van de Amerikanen Pope en Tabachnick uit 1994, die concludeerden dat meer dan 60 procent van de ondervraagde therapeuten ooit in hun carrière ernstig depressief is geweest. Ook rapporteerden heel wat psychotherapeuten huwelijks- en relatiemoeilijkheden, een lage zelfwaardering en angst- en stresssymptomen. Eén op de vier psychologen gaf aan soms suïcidale gedachten te hebben; 2 tot 4 procent ondernam een poging. Bij hen was veelal sprake van onderliggende depressie en/of een verslaving. Uit een ander Amerikaans onderzoek van Gilroy, Carral en Murra (2002) bleek dat een schrikbarende 62% van de random gesampelde psychologen zichzelf depressief noemde. Binnen deze groep liet 42% weten dat ze soms suïcidale gedachten hadden. De American Psychological Association kwam in 2010 met een onderzoek waaruit bleek dat tot 60% van de praktiserende therapeuten op zijn minst een kleine ontregeling heeft ervaren wegens spanningsklachten, angst, of depressie. Achttien procent erkende zelfmoordgedachten te hebben bij de confrontatie met persoonlijke en professionele stressoren. Dergelijke cijfers zijn helaas in de Benelux niet bekend.
Er is veel onderzoek gedaan, ten slotte, naar zelfmoord onder psychologen. Uit een aantal – met name Amerikaanse - onderzoeken blijkt een verhoogde kans op zelfdoding, waarbij die kans voor witte, mannelijke psychologen tot 3,5 keer zo groot kan zijn dan bij mannen die een willekeurig ander beroep hebben. Philip M. Kleespies, verbonden aan de Boston University School of Medicine, stelde in een paper in 2012 dat er in veel van deze onderzoeken methodologische fouten zijn gemaakt, maar dat er zeker genoeg bewijs is voor de notie dat zelfmoord binnen de populatie psychologen vaker voorkomt dan in veel andere beroepen.
Grensoverschrijdend
Binnen het onderzoek naar de psychische kwetsbaarheid van psychologen wordt gesproken over therapist distress – de negatieve reacties op de uitdagingen van het werk als therapeut. Het dagelijks diepgaande gesprekken voeren met depressieve, angstige of zelfs wanhopige mensen eist blijkbaar zijn tol. Emotionele uitputting of tekenen daarvan, verstoorde slaap, een tekort aan fysieke en psychische energie, emotionele terugtrekking van familie en vrienden en verminderde interesse in sociale contacten buiten het werk, bijvoorbeeld. Deze distress kan uiteindelijk leiden tot therapist impairment – het functioneren van de behandelaar wordt dan dermate aangetast dat het de behandeling schaadt. “Er is sprake van een beperking van het klinisch oordeelsvermogen, een groter risico op ethische fouten, grensoverschrijdingen en ongepaste emotionele betrokkenheid bij patiënten”, schrijft Van Gael in haar tweede paper over dit onderwerp, dat in 2020 verscheen. “De overgang van distress naar impairment verloopt meestal geleidelijk en ongemerkt. (…) Meta-analyses en onderzoeksreviews wijzen uit dat het risico op al deze specifieke vormen van therapist impairment ondermeer wordt verhoogd wanneer de psychotherapeut een eigen geschiedenis van trauma heeft.”
Secundaire traumatisering
Professor Peter Rober doceert gezinstherapie aan de Katholieke Universiteit te Leuven, en heeft in zijn carrière veel onderzoek gedaan naar de manier waarop psychologen hun kennis en persoonlijke indrukken gebruiken in het therapeutisch contact. Ook schreef hij het boek ‘De Naakte Therapeut’, dat in 2012 verscheen; een verhalenbundel over een psycholoog die vol zelfvertrouwen aan zijn loopbaan begint, maar daarna verstrikt raakt in de behandeling van een cliënt met ernstige trauma’s. “Ik zou het secundaire traumatisering noemen’, aldus professor Rober. “Het is deels gebaseerd op mijn eigen ervaringen. Ik ben nooit depressief geweest en ben nooit in therapie gegaan daarvoor, maar ik heb wel een aantal schokkende ervaringen meegemaakt aan het begin van mijn loopbaan, en dat heeft mij toch wel erg geraakt.” Hij kent het onderwerp dus van binnenuit, en volgt het onderzoek naar de kwetsbaarheid van psychotherapeuten op de voet.
Ook hij ziet een voordeel in het doorwerken van eigen pijn en gemis, als het gaat om therapeutisch werk. “We weten inderdaad uit onderzoek dat de meeste therapeuten hun beroep kiezen vanuit hun eigen psychische problematiek”, aldus Rober. “Een stuk van de gegeven therapie is ook een stuk van zelfheling voor de psycholoog, al is dat natuurlijk maar een deel. We weten wel dat een ‘wounded healer’, als daar een goede opleiding aan vastzit, een goede indicatie kan zijn. Als je je eigen kwetsuren op een goede manier kunt gebruiken, zul je een meer effectieve therapeut zijn.”
Maar, een voordeel is dat niet altijd. “Als je zelf erg gekwetst bent geweest in je hechtingsrelaties, bijvoorbeeld, en je gebruikt therapie om toch een vorm van intimiteit in je leven te hebben, maar je laat dat in de rest van je leven laat je niet toe – dan is therapie toch een vorm van prostitutie”, beaamt Rober. “Het doel van de therapie is toch om hem uiteindelijk overbodig te maken.”
Twijfel aan jezelf
Zo bezien zijn er dus goede en slechte therapeuten – psychologen die gericht zijn op de ontwikkeling van de ander, in plaats van de eigen behoefte centraal te stellen. Er zijn meer factoren die meespelen, legt Rober uit.
“We kunnen de effectiviteit van therapeuten meten. Er zijn therapeuten die niet zo effectief zijn, en er zijn therapeuten die ontzettend effectief zijn, en de meeste zijn gemiddeld effectief. We weten ook dat er aantal dingen zijn die een effectieve therapeut kenmerkt, omdat men zeer effectieve therapeuten is gaan bestuderen. Daar komen twee belangrijke zaken naar voren. De eerste is dat een therapeut in de relatie met de cliënt bepaalde vaardigheden nodig heeft om een goede alliantie aan te gaan. We hebben daar goede ideeën over. Je hebt warmte nodig, als therapeut, en je moet met emoties om kunnen gaan. Het goed kunnen omgaan met de eigen emoties, zoals verveling en ergernis, is een heel belangrijke vaardigheid voor therapeuten. Maar ook omgaan met andermans emoties. Constructief kunnen omgaan met een cliënt die boos is, of angstig is.”
“De tweede factor is wat men in de literatuur noemt e professionele self-doubt. Het is heel belangrijk dat er een twijfel is aan jezelf die gebaseerd is op voldoende zelfvertrouwen. Dat je vragen kunt stellen aan jezelf, op een warme, milde manier – dus niet op een destructieve manier. Je moet jezelf niet afbreken, natuurlijk. Het gaat om een zeker reflectievermogen. De twee belangrijkste factoren zijn dus horizontaal – iets tussen mij en de cliënt – en een soort verticale factor – iets tussen mij en mezelf - mijn hoofd en mijn gevoel moeten goed worden afgestemd.”
Zelfzorg
Zowel Rober als Van Gael zien in de dagelijkse praktijk van een therapeut een hoofdrol voor zelfzorg weggelegd, als het gaat om de bescherming voor therapist distress en impairment. “Ik denk dat zelfzorg onder psychotherapeuten nog vaak onderschat wordt”, aldus Rober. Niet alleen door de therapeuten zelf, maar ook door de omgeving. De organisatie waarin iemand werkt speelt natuurlijk ook een rol.”
Van Gael is het hier roerend mee eens. Op de vraag of dat tegenwoordig genoeg gebeurt, is haar antwoord duidelijk. “Nee, dat gebeurt niet voldoende. Als je kijkt naar de hoeveelheid psychische problemen bij therapeuten – burn-out, secundaire traumatisering, en dergelijke, dan schort er waarschijnlijk wel iets aan de zelfzorg in het algemeen. Als je ooit geleerd hebt om je eigen gevoelens en behoeften opzij te zetten om te zorgen voor anderen, dan ontstaat natuurlijk gemakkelijk de neiging om aan jezelf voorbij te gaan. Het blijkt dat therapeuten signalen van zichzelf negeren, waardoor ze er dikwijls tegenaan lopen als het te laat is. Er is dus die eigen tendens is om niet goed voor jezelf te zorgen, en er is helaas vaak een institutionele tendens om psychologen daarin te versterken.”
“Een belangrijk stuk is de rol van de organisatie en het management”, vindt Rober. “Ik zie nog te vaak om me heen dat er psychologen zijn die een burn-out ingaan, vooral als ze zich niet gesteund en gezien voelen door hun organisatie. Bijvoorbeeld, een psycholoog wiens cliënt zelfmoord pleegt, en in plaats van steun veel wantrouwen ervaart, en de angst om als kliniek of instelling een slechte naam te krijgen. De algemene organisatie van de hulpverlening is daarnaast steeds meer gaan lijken op die van een fabriek. Lopende band werk, waarin de taken verdeeld worden en stukjes administratie, waar heel veel aandacht naar toe gaat, waardoor de therapeuten soms het gevoel hebben van: ‘ik kan mijn werk niet meer goed doen’. Hun werk is natuurlijk de relatie met de cliënt. Te veel bureaucratie kan heel schadelijk zijn voor het welzijn van therapeuten.”
Professionele groei
De therapeut moet hoe dan ook voor zichzelf blijven zorgen, onderstreept Van Gael nog eens. Hoe dit het best wordt aangepakt verschilt per psycholoog. “Voor de een is het sport, voor de andere is het meer ontspanning. Soms is het muziek maken in een band, soms is het 150 kilometer fietsen, of yoga. Het gaat er vooral om dat er een tegenwicht is. Een balans. Andere soorten relaties zijn ook belangrijk, waarin we als therapeuten in een andere rol staan tegenover mensen.
Daarnaast wijst ze op het belang van de ervaring van professionele groei. “Het gevoel dat je je in en door je werk voortdurend verder kunt ontwikkelen blijkt een sterke beschermende factor te zijn. Het gaat om een soort open houding, een lerende instelling. Als je dat verliest, dan ben je op een verkeerde weg.”