Worden psychologen het ooit eens?
Ruim honderd jaar geleden droomde de beroemde Zwitserse psychiater Carl Jung van één allesomvattende psychologische theorie: één wetenschappelijk bouwwerk waarbinnen alles verklaard en begrepen kon worden. Of die er ooit zou komen, daar twijfelde hij zelf sterk aan; hij zag in zijn tijd al veel verschillende theorieën en denkscholen waartussen soms grote verschillen bestonden. Maar, zo schreef in zijn boek Grundfragen zur Praxis: ‘(….) het bestaan van vele mogelijke psychologische standpunten (zou) niet tot de veronderstelling moeten leiden dat de tegenstrijdigheden onverzoenlijk zijn, en dat de verschillende opvattingen zonder meer subjectief en daarom onverenigbaar zijn.’ De natuurkunde had tenslotte ook twee theorieën nodig over het licht, redeneerde hij, en de psyché was in zijn ogen nog vele malen ingewikkelder.
De psychologie is als wetenschap nu zo’n 130 jaar oud, maar van de door Jung gedroomde eenheid is nog geen sprake. Sterker nog, de psychologische wetenschap is in de afgelopen eeuw steeds verdeelder geraakt, en er hoewel er veel kennis is ontwikkeld is de psychologie zeker niet eenduidiger geworden. Zo zijn er de ontwikkelingspsychologie, de sociale psychologie, de klinische psychologie, en de bio- en neuropsychologie, bijvoorbeeld, en daarnaast is er binnen elke discipline nog de nodige onenigheid over welke kant het op moet. Het heeft tot veel discussies geleid, binnen de academische wereld, en nog steeds leeft het ‘probleem van de unificatie’ om de zoveel jaar weer op. Het moet anders, vinden sommige psychologen: iedereen zou meer dezelfde taal moeten spreken en op dezelfde manier met data om moeten gaan, en meer bezig moeten zijn met de vraag hoe er meer eenheid kan komen binnen de psychologie. Er komt alleen maar meer verdeeldheid, zo luidt de redenatie, en we komen steeds verder van het oorspronkelijke doel af te staan.
Maarten Derksen, universitair docent aan de Rijksuniversiteit te Groningen, is het daar niet mee eens. Sterker nog, hij vindt de discussie eigenlijk een overbodige, en heeft zich in aantal wetenschappelijke artikelen uitgesproken tégen de zogenaamde unificatie. ‘Er wordt soms net gedaan of die verdeeldheid binnen de psychologie een groot probleem is, maar ik vraag me eigenlijk al jaren af waarom dat zo zou zijn’, aldus Derksen. ‘De verdeeldheid is er daarnaast altijd al geweest binnen de psychologie. Als je kijkt naar het werk van de Duitser Wilhelm Wundt, bijvoorbeeld, dan zie je één psycholoog die zich al met verschillende disciplines bezighield. Hij had de Völkerpsychologie, een soort sociaal-culturele psychologie, aan de ene kant, en aan de andere kant zijn laboratoriumwerk. Daar zit dus al verdeeldheid in. Tegelijkertijd had je in de Verenigde Staten William James, die een heel ander soort psychologie bedreef.’ Eenheid was er al nooit, kortom, en Derksen ziet dat ook niet veranderen binnenkort.
‘De toepassingen nemen nog steeds toe’, stelt hij. ‘Nu heb je de sportpsychologie die al een tijdje in opmars is. Wat dat betreft is het dus waar dat er steeds meer komt, wat betreft de deelgebieden, en dat er meer volume is. De psychologie is natuurlijk ook veel groter geworden na de Tweede Oorlog. Ik denk dat je kan verwachten, zuiver door het aantal psychologen, dat er ook meer verschillen komen tussen wat de psychologen doen.’
Dat er zoveel mensen zijn die zich ‘psycholoog’ noemen – van groot aantal verschillende wetenschappers tot therapeuten van een heel verschillend pluimage – is eigenlijk ook maar een kwestie naam, aldus Derksen. ‘Dat we al die mensen in de verschillende deelgebieden psycholoog noemen, is eigenlijk ook min of meer toevallig. Pedagogen houden zich ook met mensen bezig, sociologen houden zich ook met mensen bezig. Ik denk bijvoorbeeld dat er een veel groter verschil zit tussen experimenteel psychologen en sociaalpsychologen, dan sociologen en sociaalpsychologen. Momenteel bestaat er bijvoorbeeld een groot interfacultair onderzoeksproject naar sociale weerbaarheid in Groningen. Daar zitten wel sociologen en sociaalpsychologen in, maar geen experimenteel psychologen.’
Joeri Tijdink, psychiater en universitair docent aan de Vrije Universiteit van Amsterdam, is het met Derksen eens. Hij promoveerde op een onderzoek naar onderzoekers – naar onder andere de publicatiedruk bij wetenschappers – en kijkt met een kritisch oog naar de wereld van het academisch onderzoek. ‘Waarom zou die pluriformiteit een probleem zijn?’, vraagt Tijdink. ‘Als psychiater en onderzoeker wetenschappelijke integriteit weet ik niet alles van psychologie als wetenschap, maar van een afstand gekeken vind ik het goed dat er verschillende disciplines zijn. De sociale psychologie is gewoon heel iets anders dan de klinische psychologie. Natuurlijk gaat het ergens over hetzelfde – het gaat over mensen, maar er zijn hele grote verschillen. Als je dan naar de neuropsychologie kijkt, dan heb je weer een andere framework. Die verschillende zienswijzen zijn de schoonheid van de psychologie en van de wetenschap. Het is juist een rijkdom. Er is volgens mij niet één waarheid. Het probleem met die scholen is vaak dat er een strijd volgt – bijvoorbeeld tussen therapieën onderling – maar het idee dat er verschillende wegen naar Rome leiden vind ik juist verrijkend.’
Valse wetenschap
Lang werd gedacht dat de bio- en neuropsychologie korte metten zouden maken met de onzekerheid binnen de psychologische wetenschap, en misschien zelfs voor meer eenheid zou kunnen zorgen. Hetzelfde gold voor het gebruik van statistiek – psychologen wilden hun conclusies staven met onfeilbare cijfers die het toeval buitenspel zetten. ‘Binnen de studie psychologie is het zo dat de methode, de statistiek, een grotere plaats heeft dan de natuurwetenschappen’, aldus Derksen. ‘De methode is zo’n beetje de identiteit van de psychologie. Omdat de identiteit van de psychologie altijd een beetje omstreden is geweest, hebben psychologen daar altijd aan vast gehouden.’
Het heeft veel opgeleverd, dat staat vast. Theorieën kunnen nu statistisch bekrachtigd, metingen zijn aantoonbaar zuiver, slecht onderzoek kan met rood worden gemarkeerd, en via meta-analyses kunnen onderzoeken gestapeld en gemiddeld worden. Toen de bekende sociaal-psycholoog Diederik Stapel door de mand viel in 2011, echter, belandde de sociale psychologie in een crisis, die ook zijn weerslag had op andere disciplines. Deugde het opgetuigde systeem eigenlijk wel, ondanks alle ‘harde’ cijfers? En hoe was het mogelijk dat er zoveel onderzoek bestond dat eigenlijk niet te repliceren viel?
‘Psychologie wilde graag meedoen met de ‘harde’ wetenschap, en dat is ook logisch’, vindt Tijdink. ‘Freud vond zelf dat hij een hele goede wetenschapper was, maar die heeft natuurlijk het raadsel van het brein niet opgelost. Meer kennis over het brein kan ons daarbij helpen, maar het is maar de vraag of het raadsel ooit wordt opgelost.’
Derksen vindt daarbij dat het ook voor goede ontwikkelingen heeft gezorgd. ‘Er zijn natuurlijk genoeg problemen binnen de psychologie; we zitten al tien jaar in een crisis. Volgens sommige mensen, althans. Een aantal jaren ging de crisis over het reproduceren van onderzoek, de replicatie-crisis, en daarna ook over het feit dat we geen theorieën hebben die precies genoeg zijn om echt te verklaren wat we willen verklaren, en ons ook niet precies genoeg kunnen vertellen hoe we onderzoek zouden moeten repliceren. Ik denk dus dat niet alles goed gaat binnen de psychologie. Het hersenonderzoek heeft daarnaast natuurlijk ook grote vorderingen gemaakt, maar de hele grote claims hebben ze natuurlijk ook niet waar kunnen maken. De meeste dingen die we willen bereiken, die moet je op verschillende manieren aanpakken. Juist daarom is pluralisme gunstig.’
Tijdink merkt op dat er in het wetenschappelijke krachtenveld meer meespeelt dan wetenschappelijke nieuwsgierigheid alleen. Wetenschappers zijn mensen, stelt hij, met menselijke behoeftes die een grote rol kunnen spelen in hun werk. ‘Stapel stond in de grootste bladen, en kreeg daar veel aandacht door. Een wetenschapper is ook een homo sentiens – iemand die voelt. Die iets wil bereiken. Die erkenning wil en gezien wil worden. Die niet afgewezen wil worden. Die factoren bepalen voor een deel ook de wetenschappelijk cultuur. De wetenschap kan daarom net zo goed een apenrots zijn. De competitie die er heerst tussen mensen, voor beurzen, posities en publicaties. Dat maakt het spel van de wetenschap ingewikkeld, zeker in de psychologie. Er zijn veel mensen die promoveren, maar er zijn uiteindelijk niet veel mensen die het lukt om daadwerkelijk carrière te maken binnen de wetenschap.’ Derksen ziet hetzelfde. ‘Dat vind ik wel problematisch binnen de psychologie; zo snel mogelijk een naam maken door artikelen te publiceren met een grote impact, en het liefst ook veel. Die druk is aan andere faculteiten weliswaar nóg groter, maar het zou best wat minder mogen binnen de psychologie wat mij betreft.’
De toekomst van de psychologie
Alle hersenonderzoek en gebruik van statistiek ten spijt: er lijkt geen grote beweging richting unificatie te zijn. Waarom vinden sommige wetenschappers dan toch dat er een eenheid zou moeten zijn, of dat het in ieder geval zou moeten worden geprobeerd? ‘Vaak zit er ook een idee achter van: er is één wereld, dus er zou ook één wetenschap moeten zijn’, zegt Derksen. Eén afbeelding. Ik weet niet of het de functie is van wetenschap om zo’n afbeelding te maken. De wetenschap is denk ik vooral een goed instrument om met die wereld om te gaan. Je wilt als instrument niet één soort gereedschap, maar een gereedschapskist met heel veel goede instrumenten. Psychologen hoeven niet hetzelfde te denken, wat mij betreft, en er zou ook geen dwang moeten zijn om dat wel te doen.’
‘Het is ook een jonge wetenschap, die zich moet ontwikkelen’, vindt Tijdink. ‘Je kunt niet zeggen: dit is de waarheid, dit is wat we nu moeten volgen. Inderdaad, er zijn best veel gebreken en problemen in het onderzoek naar psychologische en psychiatrische verschijnselen, maar dogmatisme is niet altijd even behulpzaam. De neuropsychologen die bijvoorbeeld stellen dat zij het méést wetenschappelijk zijn of het meest zuiver, dat is juist reductionistisch bekeken. Ik vind juist dat je open moet staan voor verschillende paradigma.’
Als het over de toekomst van de psychologie gaat, zijn Derksen en Tijdink beide optimistisch. Derksen: ‘Ik denk wel dat we op dit moment grote veranderingen mee maken, in reactie op de replicatiecrisis, de fraudegevallen, de onvrede met theorie, de onvrede met metingen. Tegelijkertijd is de psychologie een soort mammoettanker, die niet zo snel van koers verandert. Wij werken in bepaalde structuren, als onderzoekers aan een universiteit, en die verander je niet zomaar. Je verandert niet zomaar een onderzoeksinstituut, of de manier waarop we publiceren. Ik denk wel dat de beweging naar ‘open science’ meer op stoom komt. De meeste mensen die hier werken vinden het volgens mij een goede zaak.
Tijdink: ‘Het gaat uiteindelijk natuurlijk ook over de psychologie van de wetenschapper: die wil helderheid en simpele verklaringen voor psychologische processen! Het is natuurlijk heerlijk om daarin te geloven Maar of het hersenonderzoek ooit simpele antwoorden gaat opleveren, betwijfel ik. Tuurlijk, ik zou het ook heerlijk vinden als er gewoon één helder antwoord zou komen op een onderzoeksvraag, alleen, dat gaat niet gebeuren. Wetenschap is bijna altijd grijs. De uitkomst is nooit ‘ja’ of ‘nee’; er zijn altijd voorwaarden. Ook dat is de schoonheid van de wetenschap. Dat het zo in mekaar zit, maar dat we een uitkomst niet met zekerheid kunnen weten, maar we wel een poging doen om dichterbij de waarheid te komen.’
Waar de psychologie dan heen gaat? Niet naar een eenheid, denken beide wetenschappers. ‘Ik heb een pragmatische houding’, aldus Derksen. ‘Ik beschouw wetenschap meer als een omgang met de wereld dan een beschouwing. Een diversiteit in benaderingen lijkt mij vruchtbaar. Je moet het toch een beetje van de vraag laten afhangen welke methode je moet gebruiken. Bijvoorbeeld, een kwalitatieve of kwantitatieve methode. De verscheidenheid zal er altijd blijven, en de onzekerheden ook.’
Tijdink ziet op zijn beurt nog altijd heil in de kennis over het brein. ‘Ik denk dat de methodologie van functionele mri en structurele mri van het brein wel steeds meer zal gaan opleveren. Misschien niet wat we ervan hadden gehoopt, en ook wordt het niet wat we vroeger dachten dat het zou kunnen doen, maar dat het steeds iets beter wordt. Net als met genetica; het gaat met hele kleine stapjes, en die stapjes worden maar heel af en toe gezet. Maar, over veertig jaar weten we nog steeds veel te weinig over het brein. En dat is eigenlijk wel een heerlijk en geruststellend vooruitzicht.’
Samenvatting
1. Er zijn wetenschappers die vinden dat de psychologie zich als wetenschap meer zou moeten verenigen, maar er zijn veel tegenstanders van deze ‘unificatie’
2. De verschillende subdiscplines binnen de psychologie zijn juist een zegen, vinden veel wetenschappers, omdat ze het probleem van de psyché op verschillende manieren benaderen.
3. Er lijkt geen grote beweging gaande richting een unificatie; wel worden er de laatste tien jaar fundamentele vragen gesteld over psychologisch onderzoek – bijvoorbeeld, hoe ervoor gezorgd kan worden dat alle onderzoeken repliceerbaar worden.